archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 18
Jaargang 1
26 augustus 2004
Vermaak en Genot > Naar de film delen printen terug
Zacht gekerm, vreemde wezens en ook nog een zebraman: pretentieuze kitsch versus onbevangen amusement Hans Knegtmans

0118 Gekerm
Bij elke nieuwe film van regisseur M. Night Shyamalan reageren de critici wat zuiniger dan bij de vorige. The Sixth Sense (1999) werd nog overwegend enthousiast ontvangen. De ontknoping van het verhaal – jongetje claimt “dode mensen te zien” en krijgt hulp van psychiater Bruce Willis – was bijzonder spectaculair. Toeschouwers en recensenten beseften vlak voor het eind dat de regisseur hun een kunstje had geflikt, maar wel een knap kunstje. Toen Unbreakable (2000) uitkwam, rekenden de recensenten erop dat ze ook nu weer in de maling genomen zouden worden, en ze kregen gelijk. Niet alleen dat, maar de valstrik die de regisseur dit keer had gezet, was nu flauw en volstrekt onlogisch. The Village (net in première gegaan) wettigt het vermoeden dat Shyamalan tot in lengte van dagen films zal maken die op één en niet meer dan één ideetje gebaseerd zijn. Vertel de bioscoopbezoeker wat het ideetje is, en hij hoeft niet meer naar de film toe.
 
Bij Buena Vista International die de film produceerde, lijken ze dat ook te beseffen. Op elke persvoorstelling – hier, in de USA of waar dan ook – krijgen de professionele bezoekers een blaadje uitgereikt met het dringende verzoek de intrige niet te verklappen. Of dat een ernstige handicap is, hangt af van hoe diep de journalist op de materie in wil gaan. De film leent zich goed voor beschouwingen van psychologische, opvoedkundige en maatschappijkritische aard, maar dan moet de recensent wel man en paard kunnen noemen. Nu ja, dat komt dan wel een andere keer, wanneer de clou van The Village gemeengoed is geworden. Intussen kan ik genoeg over de film kwijt zonder daarbij de ontknoping prijs te geven.
 
Het verhaal speelt in 1897 – dat jaartal staat op een splinternieuwe grafsteen in de film – in een streek die doet denken aan Pennsylvania, de staat van de Amish people. De nederzetting is een kleine gesloten gemeenschap van een paar honderd mensen. De oudere bewoners zijn afkomstig uit de grote stad, maar hebben deze ooit verruild voor het puurdere leven op het platteland. Die keus is niet zonder gevaar. Het bos dat de nederzetting omringt, wordt bewoond door griezelige, gevaarlijke wezens, consequent aangeduid als “degenen over wie we niet spreken”. Volgens de oudere bewoners is ooit overeengekomen dat de partijen elkaar met rust zouden laten en de grens tussen veld en bos zouden eerbiedigen. Desondanks worden de uitkijkposten dag en nacht bemand, en is elk huis van een schuilkelder voorzien. En niet ten onrechte: het lijkt erop dat degenen ‘over wie niet gesproken wordt’ (maar ondertussen raken de bewoners er niet over uitgepraat) het pact eenzijdig willen opzeggen. De bevolking vindt de kadavers van gestroopte honden, en later komen ook de boswezens zelf in beeld.
 
Voor een griezelfilm gebeurt er verder weinig engs. Shyamalan meent kennelijk dat de dreiging die in de lucht hangt zich ook wel van het publiek meester zal maken, maar dat getuigt van zelfoverschatting. De dorpelingen gebruiken soms gemeenschappelijk de maaltijd in de open lucht, en als dan uit het woud zacht gekerm en geklaag weerklinkt, lijdt de stemming daar onder. Maar na de afwas zijn we dat alweer vergeten. Een huwelijksfeest wordt voortijdig afgebroken omdat de noodklok luidt, ten teken dat er griezels in de nederzetting gesignaleerd zijn. Geen paniek: de goed afgerichte dorpelingen nemen de wijk naar hun schuilkelders, en ook dit incident loopt met een sisser af.
 
Niet alleen overschat de regisseur annex scenarist de spanning van zijn verhaal, ook zijn sociologische schets van het dagelijkse dorpsleven is minder onderhoudend dan hij zelf lijkt te denken. De bewoners hebben in hun hang naar een zuiver, rechtschapen bestaan alle verdorven bezigheden achter zich gelaten die men zich kan voorstellen. Geen alcohol- of tabaksgebruik, geen gevloek, geen geflirt, geen schuine bakken (überhaupt geen bakken), geen seks voor het huwelijk, geen overspel, geen gescheld, geen gevit, geen onbeleefdheden. Ze belijden een soort humanisme met een extreem hoog zwarte- kousenkerk-gehalte. Hun deugdzaamheid uit zich ook in de dialogen die gevoerd worden in plechtstatige, onnatuurlijke schrijftaal. Het is al met al geen dorp waar je voor je plezier heen zou gaan. De onvermijdelijke dorpsgek (Oscarwinnaar Adrien Brody uit The Pianist) gedraagt zich zoals we van honderden andere dorpsgekken gewend zijn: hij trekt gekke bekken en uitgerekend op momenten dat het niet te pas komt, barst hij in kakelend gelach uit. De enige acteurs die het niveau van het schooltoneel ontstijgen zijn William Hurt in zijn rol van alwetende dorpsoudste, en Bryce Dallas Howard als zijn blinde dochter Ivy.
 
Op driekwart van de film komt er alsnog enige lijn in het verhaal. De zwijgzame maar karaktervolle Lucius (Joaquin Phoenix) is levensgevaarlijk gewond geraakt en kan alleen gered worden als iemand in “de stad” medicijnen gaat halen. Omdat Ivy haar hart aan Lucius heeft verpand – we hebben de romance van nabij zien ontluiken, in al zijn puurheid - neemt zij deze missie op zich. Je vraagt je af of dat wel zo’n goed idee is, een blind meisje in een bos met griezels, maar dramatisch is er veel voor te zeggen. The Village is een pompeus misbaksel dat bij herhaling bezwijkt onder zijn eigen pretenties, nog afgezien van vele onlogische momenten in het scenario. Het meest vreemde is dat de film desondanks in de VS meteen op de eerste plaats stond. Ondanks het ontbreken van achtervolgingen, explosies en andere special effects, knokpartijen of onderbroekenlol. Je blijft je verbazen over de Amerikaanse cultuurbeleving.
 
Voor het soort dikdoenerij van The Village hoef je bij de Japanse regisseur Miike Takashi niet bang te zijn. Takashi houdt van actie, zowel in zijn oeuvre als in zijn manier van werken. Alleen al in de laatste vijf jaar vervaardigde hij 25 speelfilms, TV-producties niet meegerekend. De meeste daarvan komen de landsgrenzen niet over. Voorzover ze wel worden geëxporteerd, is het Rotterdams Filmfestival een trouwe afnemer. Afgelopen januari ging Zebraman daar in première, en nu zijn de filmtheaters aan de beurt.
De film begint met een discussie tussen twee ambtenaren van het Ministerie van Defensie. “Ik heb jeuk aan mijn pik,” klaagt de ene. “Dan moet je ook niet naar van die goedkope bordelen gaan,” antwoordt zijn collega. Er is geen tijd voor verdere bespiegelingen: hun chef licht hen in over een op handen zijnde machtsgreep van aliens, en zij moeten als crisisteam tegen deze buitenaardse wezens de geëigende maatregelen nemen, wat die ook mogen zijn.
 
Elders is een man doende, met de naaimachine een zebrapak te stikken (pas later ontdekken we waaraan hij zijn hobby ontleend heeft). Dat gaat met de Franse slag, want hij wordt afgeleid door een TV-rapportage over vreemde wezens. De man (gespeeld door Aikawa Show) blijkt leraar te zijn, en niet eentje die de wind eronder heeft. De leerlingen lachen hem in zijn gezicht uit en pesten zijn zoontje met diens rare vader. Zijn dochter zit in de prostitutie, zijn vrouw gaat vreemd en het zebrapak scheurt als hij het binnenshuis uitprobeert.
 
Tijdens zijn eerste publieke optreden komt hij oog in oog te staan met een wezen met een kreeftenmasker en scharen bij wijze van  handen dat – hebben we op de TV gezien – onschuldige meisjes aanvalt. De aftocht van onze held is weinig heroïsch: Zebraman heeft nog een lange weg te gaan voordat hij iets kan betekenen voor de wereld. Het leven van de docent neemt een wending als hij bevriend raakt met een nieuwe leerling in een rolstoel. Het voorlijke jochie weet als een van de weinigen dat Zebraman decennia terug een TV-serie was. Na amper zeven afleveringen werd deze gestaakt, omdat de verwende kijkers weinig ophadden met een held in zwart-wit. Merkwaardig genoeg spelen gaande de film de gebeurtenissen uit de serie zich nu – in de film is dat in 2010 – in werkelijkheid opnieuw af. Het vermoeden rijst dat die oude afleveringen waarschuwingen bevatten over de aanstaande aliens-invasie. Daar ben je als Zebraman mooi klaar mee: de ene dag heb je een hobby, de volgende dag moet je de wereld redden van de ondergang.
 
Het blijft lang de vraag of Zebraman wel voor zijn taak berekend is: verschillende pogingen om te vliegen – van essentieel belang als je met aliens van doen hebt – mislukken deerlijk. Zijn zoontje, de leerling in de rolstoel, en een van de twee ambtenaren van het ministerie (de andere is intussen ontmaskerd als buitenaardse indringer) moeten praten als Brugman om het moreel van de held wat op te vijzelen. Het laatste half uur van de film bestaat uit louter hoogtepunten: de existentiële crisis van de hoofdpersoon, de ultieme strijd met de aliens en – ontroerend moment – de dankbaarheid van de geplaagde aardbewoners. De aftiteling wordt ondersteund door een opgewekte Japanse song waarvan je de tekst zelf zou willen kennen en begrijpen, al was het alleen maar om mee te zingen met het koortje.
 
Zebraman heeft geen enkele pretentie en is desondanks even intelligent als geestig. Vergelijkenderwijs is het om zijn psychologie veelgeprezen Spider-man 2 een traditionele invuloefening, volgens de in Hollywood geldende wetten. Cliché’s die Miike Takeschi natuurlijk wel kent, maar waar hij geen boodschap aan heeft.


© 2004 Hans Knegtmans meer Hans Knegtmans - meer "Naar de film" -
Vermaak en Genot > Naar de film
Zacht gekerm, vreemde wezens en ook nog een zebraman: pretentieuze kitsch versus onbevangen amusement Hans Knegtmans
0118 Gekerm
Bij elke nieuwe film van regisseur M. Night Shyamalan reageren de critici wat zuiniger dan bij de vorige. The Sixth Sense (1999) werd nog overwegend enthousiast ontvangen. De ontknoping van het verhaal – jongetje claimt “dode mensen te zien” en krijgt hulp van psychiater Bruce Willis – was bijzonder spectaculair. Toeschouwers en recensenten beseften vlak voor het eind dat de regisseur hun een kunstje had geflikt, maar wel een knap kunstje. Toen Unbreakable (2000) uitkwam, rekenden de recensenten erop dat ze ook nu weer in de maling genomen zouden worden, en ze kregen gelijk. Niet alleen dat, maar de valstrik die de regisseur dit keer had gezet, was nu flauw en volstrekt onlogisch. The Village (net in première gegaan) wettigt het vermoeden dat Shyamalan tot in lengte van dagen films zal maken die op één en niet meer dan één ideetje gebaseerd zijn. Vertel de bioscoopbezoeker wat het ideetje is, en hij hoeft niet meer naar de film toe.
 
Bij Buena Vista International die de film produceerde, lijken ze dat ook te beseffen. Op elke persvoorstelling – hier, in de USA of waar dan ook – krijgen de professionele bezoekers een blaadje uitgereikt met het dringende verzoek de intrige niet te verklappen. Of dat een ernstige handicap is, hangt af van hoe diep de journalist op de materie in wil gaan. De film leent zich goed voor beschouwingen van psychologische, opvoedkundige en maatschappijkritische aard, maar dan moet de recensent wel man en paard kunnen noemen. Nu ja, dat komt dan wel een andere keer, wanneer de clou van The Village gemeengoed is geworden. Intussen kan ik genoeg over de film kwijt zonder daarbij de ontknoping prijs te geven.
 
Het verhaal speelt in 1897 – dat jaartal staat op een splinternieuwe grafsteen in de film – in een streek die doet denken aan Pennsylvania, de staat van de Amish people. De nederzetting is een kleine gesloten gemeenschap van een paar honderd mensen. De oudere bewoners zijn afkomstig uit de grote stad, maar hebben deze ooit verruild voor het puurdere leven op het platteland. Die keus is niet zonder gevaar. Het bos dat de nederzetting omringt, wordt bewoond door griezelige, gevaarlijke wezens, consequent aangeduid als “degenen over wie we niet spreken”. Volgens de oudere bewoners is ooit overeengekomen dat de partijen elkaar met rust zouden laten en de grens tussen veld en bos zouden eerbiedigen. Desondanks worden de uitkijkposten dag en nacht bemand, en is elk huis van een schuilkelder voorzien. En niet ten onrechte: het lijkt erop dat degenen ‘over wie niet gesproken wordt’ (maar ondertussen raken de bewoners er niet over uitgepraat) het pact eenzijdig willen opzeggen. De bevolking vindt de kadavers van gestroopte honden, en later komen ook de boswezens zelf in beeld.
 
Voor een griezelfilm gebeurt er verder weinig engs. Shyamalan meent kennelijk dat de dreiging die in de lucht hangt zich ook wel van het publiek meester zal maken, maar dat getuigt van zelfoverschatting. De dorpelingen gebruiken soms gemeenschappelijk de maaltijd in de open lucht, en als dan uit het woud zacht gekerm en geklaag weerklinkt, lijdt de stemming daar onder. Maar na de afwas zijn we dat alweer vergeten. Een huwelijksfeest wordt voortijdig afgebroken omdat de noodklok luidt, ten teken dat er griezels in de nederzetting gesignaleerd zijn. Geen paniek: de goed afgerichte dorpelingen nemen de wijk naar hun schuilkelders, en ook dit incident loopt met een sisser af.
 
Niet alleen overschat de regisseur annex scenarist de spanning van zijn verhaal, ook zijn sociologische schets van het dagelijkse dorpsleven is minder onderhoudend dan hij zelf lijkt te denken. De bewoners hebben in hun hang naar een zuiver, rechtschapen bestaan alle verdorven bezigheden achter zich gelaten die men zich kan voorstellen. Geen alcohol- of tabaksgebruik, geen gevloek, geen geflirt, geen schuine bakken (überhaupt geen bakken), geen seks voor het huwelijk, geen overspel, geen gescheld, geen gevit, geen onbeleefdheden. Ze belijden een soort humanisme met een extreem hoog zwarte- kousenkerk-gehalte. Hun deugdzaamheid uit zich ook in de dialogen die gevoerd worden in plechtstatige, onnatuurlijke schrijftaal. Het is al met al geen dorp waar je voor je plezier heen zou gaan. De onvermijdelijke dorpsgek (Oscarwinnaar Adrien Brody uit The Pianist) gedraagt zich zoals we van honderden andere dorpsgekken gewend zijn: hij trekt gekke bekken en uitgerekend op momenten dat het niet te pas komt, barst hij in kakelend gelach uit. De enige acteurs die het niveau van het schooltoneel ontstijgen zijn William Hurt in zijn rol van alwetende dorpsoudste, en Bryce Dallas Howard als zijn blinde dochter Ivy.
 
Op driekwart van de film komt er alsnog enige lijn in het verhaal. De zwijgzame maar karaktervolle Lucius (Joaquin Phoenix) is levensgevaarlijk gewond geraakt en kan alleen gered worden als iemand in “de stad” medicijnen gaat halen. Omdat Ivy haar hart aan Lucius heeft verpand – we hebben de romance van nabij zien ontluiken, in al zijn puurheid - neemt zij deze missie op zich. Je vraagt je af of dat wel zo’n goed idee is, een blind meisje in een bos met griezels, maar dramatisch is er veel voor te zeggen. The Village is een pompeus misbaksel dat bij herhaling bezwijkt onder zijn eigen pretenties, nog afgezien van vele onlogische momenten in het scenario. Het meest vreemde is dat de film desondanks in de VS meteen op de eerste plaats stond. Ondanks het ontbreken van achtervolgingen, explosies en andere special effects, knokpartijen of onderbroekenlol. Je blijft je verbazen over de Amerikaanse cultuurbeleving.
 
Voor het soort dikdoenerij van The Village hoef je bij de Japanse regisseur Miike Takashi niet bang te zijn. Takashi houdt van actie, zowel in zijn oeuvre als in zijn manier van werken. Alleen al in de laatste vijf jaar vervaardigde hij 25 speelfilms, TV-producties niet meegerekend. De meeste daarvan komen de landsgrenzen niet over. Voorzover ze wel worden geëxporteerd, is het Rotterdams Filmfestival een trouwe afnemer. Afgelopen januari ging Zebraman daar in première, en nu zijn de filmtheaters aan de beurt.
De film begint met een discussie tussen twee ambtenaren van het Ministerie van Defensie. “Ik heb jeuk aan mijn pik,” klaagt de ene. “Dan moet je ook niet naar van die goedkope bordelen gaan,” antwoordt zijn collega. Er is geen tijd voor verdere bespiegelingen: hun chef licht hen in over een op handen zijnde machtsgreep van aliens, en zij moeten als crisisteam tegen deze buitenaardse wezens de geëigende maatregelen nemen, wat die ook mogen zijn.
 
Elders is een man doende, met de naaimachine een zebrapak te stikken (pas later ontdekken we waaraan hij zijn hobby ontleend heeft). Dat gaat met de Franse slag, want hij wordt afgeleid door een TV-rapportage over vreemde wezens. De man (gespeeld door Aikawa Show) blijkt leraar te zijn, en niet eentje die de wind eronder heeft. De leerlingen lachen hem in zijn gezicht uit en pesten zijn zoontje met diens rare vader. Zijn dochter zit in de prostitutie, zijn vrouw gaat vreemd en het zebrapak scheurt als hij het binnenshuis uitprobeert.
 
Tijdens zijn eerste publieke optreden komt hij oog in oog te staan met een wezen met een kreeftenmasker en scharen bij wijze van  handen dat – hebben we op de TV gezien – onschuldige meisjes aanvalt. De aftocht van onze held is weinig heroïsch: Zebraman heeft nog een lange weg te gaan voordat hij iets kan betekenen voor de wereld. Het leven van de docent neemt een wending als hij bevriend raakt met een nieuwe leerling in een rolstoel. Het voorlijke jochie weet als een van de weinigen dat Zebraman decennia terug een TV-serie was. Na amper zeven afleveringen werd deze gestaakt, omdat de verwende kijkers weinig ophadden met een held in zwart-wit. Merkwaardig genoeg spelen gaande de film de gebeurtenissen uit de serie zich nu – in de film is dat in 2010 – in werkelijkheid opnieuw af. Het vermoeden rijst dat die oude afleveringen waarschuwingen bevatten over de aanstaande aliens-invasie. Daar ben je als Zebraman mooi klaar mee: de ene dag heb je een hobby, de volgende dag moet je de wereld redden van de ondergang.
 
Het blijft lang de vraag of Zebraman wel voor zijn taak berekend is: verschillende pogingen om te vliegen – van essentieel belang als je met aliens van doen hebt – mislukken deerlijk. Zijn zoontje, de leerling in de rolstoel, en een van de twee ambtenaren van het ministerie (de andere is intussen ontmaskerd als buitenaardse indringer) moeten praten als Brugman om het moreel van de held wat op te vijzelen. Het laatste half uur van de film bestaat uit louter hoogtepunten: de existentiële crisis van de hoofdpersoon, de ultieme strijd met de aliens en – ontroerend moment – de dankbaarheid van de geplaagde aardbewoners. De aftiteling wordt ondersteund door een opgewekte Japanse song waarvan je de tekst zelf zou willen kennen en begrijpen, al was het alleen maar om mee te zingen met het koortje.
 
Zebraman heeft geen enkele pretentie en is desondanks even intelligent als geestig. Vergelijkenderwijs is het om zijn psychologie veelgeprezen Spider-man 2 een traditionele invuloefening, volgens de in Hollywood geldende wetten. Cliché’s die Miike Takeschi natuurlijk wel kent, maar waar hij geen boodschap aan heeft.
© 2004 Hans Knegtmans
powered by CJ2