archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 18
Jaargang 1
26 augustus 2004
Beschouwingen > Bij ons in de straat delen printen terug
Toch een hoop centjes .... Marcel Duyvestijn

0118 Centjes
De man begroet me. Hij loopt net zijn antiekwinkel uit. Zijn hondje loopt een paar meter van hem vandaan. Hij steekt zijn hand, waar ook de hondenriem in zit, joviaal op. Hij lacht alsof ik één van zijn beste vrienden ben. “Dag Meneer,” roept hij. Het heeft iets overdrevens, alsof ik de koning ben en hij de dienaar. Een buiging ontbreekt er nog net aan. En toch kan ik aan die over-the-top glimlach niet zien of hij me werkelijk herkent. Dat weet je met winkeliers sowieso nooit. Die moeten om hun klandizie denken.
 
De antiquair zegt: “Alles goed met de kinderen?”
“Ik heb geen kinderen,” antwoord ik met plaatsvervangende schaamte.
Maar dat deert de winkelier helemaal niet. Waar de meeste mensen een verontschuldigend gebaar maken of een rood gezicht van schaamte krijgen, kijkt de winkelier niet eens verbaasd. “Ach nee, natuurlijk niet. U bent toch van…”
Zijn stilte is te lang. Ik moet hem helpen. “Van nummer 63,” zeg ik. Ik wijs naar de overkant van de straat.
“Natuurlijk.”
“Van de lamp,” verduidelijk ik.
“Ja, die mooie lamp. Vond uw vrouw hem mooi?” Hij fluit direct na deze zin naar zijn hondje die ook prompt komt.
De lamp hadden Marieke en ik een paar weken terug bij hem gekocht. Samen! Eigenlijk moet ik de antiekhandelaar nu bestraffen. Ik moet hem laten blijken dat hij voorzichtig moet zijn met het uitbundig groeten van mensen. Maar ik zeg niks.
 
Zijn winkel staat volgepakt met spullen. We zijn er een paar keer geweest. Elke keer mochten we alles een tijdje op zicht meenemen. Ook kwam hij met verhalen dat mensen voor mooie dingen sparen en dat je dus nooit te snel moet kopen. “Toch een hoop centjes, meneer.”
“Nee, we nemen deze.” In mijn handen heb ik een kroonluchter. Ik kijk zo resoluut mogelijk. Geen twijfel is er mogelijk. Die lamp kopen we.
“Weet u het zeker?”
“Ja. Dit is hem.”
“Neem hem anders mee. Kijk hoe-ie bij je thuis staat.”
Hij duwt de lamp tegen mijn borst, knipoogt en duwt me vervolgens zachtjes naar de deur. “Denk er even een dagje over na. Dan kom je later terug. Het is toch een hoop geld.”
Mijn vrouw wil uit beleefdheid het spel meespelen en zegt: “God, wat aardig van u.”
Dat is natuurlijk koren op de molen van de antiquair. “Het kost toch een hoop centjes, mevrouw,” zegt hij, kijkend met die glijende oogjes achter dikke brillenglazen. Tegelijk slaat hij mij op mijn schouder (alsof ik iets goeds gedaan heb), draait zich om, de winkel weer in, en zegt: “Ik hoor het wel, wat jullie beslissen.”
“Ik mag kennelijk niet betalen,” mopper ik buiten.
“Toch een hoop centjes, zo’n lamp.” Mijn vrouw lacht.
 
Ik zal hem missen als we straks naar Haarlem verhuizen.


© 2004 Marcel Duyvestijn meer Marcel Duyvestijn - meer "Bij ons in de straat" -
Beschouwingen > Bij ons in de straat
Toch een hoop centjes .... Marcel Duyvestijn
0118 Centjes
De man begroet me. Hij loopt net zijn antiekwinkel uit. Zijn hondje loopt een paar meter van hem vandaan. Hij steekt zijn hand, waar ook de hondenriem in zit, joviaal op. Hij lacht alsof ik één van zijn beste vrienden ben. “Dag Meneer,” roept hij. Het heeft iets overdrevens, alsof ik de koning ben en hij de dienaar. Een buiging ontbreekt er nog net aan. En toch kan ik aan die over-the-top glimlach niet zien of hij me werkelijk herkent. Dat weet je met winkeliers sowieso nooit. Die moeten om hun klandizie denken.
 
De antiquair zegt: “Alles goed met de kinderen?”
“Ik heb geen kinderen,” antwoord ik met plaatsvervangende schaamte.
Maar dat deert de winkelier helemaal niet. Waar de meeste mensen een verontschuldigend gebaar maken of een rood gezicht van schaamte krijgen, kijkt de winkelier niet eens verbaasd. “Ach nee, natuurlijk niet. U bent toch van…”
Zijn stilte is te lang. Ik moet hem helpen. “Van nummer 63,” zeg ik. Ik wijs naar de overkant van de straat.
“Natuurlijk.”
“Van de lamp,” verduidelijk ik.
“Ja, die mooie lamp. Vond uw vrouw hem mooi?” Hij fluit direct na deze zin naar zijn hondje die ook prompt komt.
De lamp hadden Marieke en ik een paar weken terug bij hem gekocht. Samen! Eigenlijk moet ik de antiekhandelaar nu bestraffen. Ik moet hem laten blijken dat hij voorzichtig moet zijn met het uitbundig groeten van mensen. Maar ik zeg niks.
 
Zijn winkel staat volgepakt met spullen. We zijn er een paar keer geweest. Elke keer mochten we alles een tijdje op zicht meenemen. Ook kwam hij met verhalen dat mensen voor mooie dingen sparen en dat je dus nooit te snel moet kopen. “Toch een hoop centjes, meneer.”
“Nee, we nemen deze.” In mijn handen heb ik een kroonluchter. Ik kijk zo resoluut mogelijk. Geen twijfel is er mogelijk. Die lamp kopen we.
“Weet u het zeker?”
“Ja. Dit is hem.”
“Neem hem anders mee. Kijk hoe-ie bij je thuis staat.”
Hij duwt de lamp tegen mijn borst, knipoogt en duwt me vervolgens zachtjes naar de deur. “Denk er even een dagje over na. Dan kom je later terug. Het is toch een hoop geld.”
Mijn vrouw wil uit beleefdheid het spel meespelen en zegt: “God, wat aardig van u.”
Dat is natuurlijk koren op de molen van de antiquair. “Het kost toch een hoop centjes, mevrouw,” zegt hij, kijkend met die glijende oogjes achter dikke brillenglazen. Tegelijk slaat hij mij op mijn schouder (alsof ik iets goeds gedaan heb), draait zich om, de winkel weer in, en zegt: “Ik hoor het wel, wat jullie beslissen.”
“Ik mag kennelijk niet betalen,” mopper ik buiten.
“Toch een hoop centjes, zo’n lamp.” Mijn vrouw lacht.
 
Ik zal hem missen als we straks naar Haarlem verhuizen.
© 2004 Marcel Duyvestijn
powered by CJ2